Oprichting
De grote boost die aldus was ontstaan, kwam tot stilstand door de Eerste Wereldoorlog. Heel wat bedrijven waren beschadigd en/of geplunderd en de sector verkeerde in crisis. Bij de wederopbouw bleek samenwerking noodzakelijk. Dit leidde in 1919-1920 tot de oprichting van de nv Union Cottonière, een fusie van de Gentse spinnerijen nv Filature de Rooigem, nv Filature Suppès, nv Filature Desmet-Guéquier, Cotonnière de Gand, nv Cotonnière de Galveston, Filature Jules de Hemptinne, een deel van de Filature Hanus, alsook de spinnerij Cotonnière Renaisienne uit Ronse. De Union Cottonière werd gesteund door de Generale Maatschappij.
1930 — 1970
Na enkele voorspoedige jaren brak eind jaren 1920 een nieuwe crisisperiode aan. De Union Cotonnière kon standhouden, onder meer door de steun van de banken, en besloot zelfs om weverijen binnen de groep op te nemen. Zo was ook de afzet voor de spinnerijen verzekerd.
Bij de Tweede Wereldoorlog was de infrastructuur grotendeels intact gebleven, waardoor de productie sneller hervat kon worden. Dit bleek later in het nadeel van de Belgische textielsector te spelen, aangezien er weinig werd geïnvesteerd in nieuwe technieken en machines, in tegenstelling tot het buitenland. De Union Cotonnière investeerde wel en opende in 1949 de Cotonnière Emile Braun (Maïsstraat), vooral voor de productie van industriële weefsels. Het was de meest vooruitstrevende fabriek in Gent met een spinnerij, een weverij en een veredelingsafdeling.
De onzekerheid door de buitenlandse concurrentie leidde weer tot een aantal fusies. De belangrijkste in ons verhaal zijn enerzijds de fusie van de nv Texas en de nv Louisiane (zie hoger) tot de nv Loutex, en anderzijds de fusie van de nv Union Cotonnière en de nv Filature et Tissage Vincent & Auger Vincent tot de nv Filature et Tissage Union Cotonnière (beide in 1957). Door opnieuw weverijen op te nemen, versterkte de nv Filature et Tissage Union Cotonnière haar positie op de binnenlandse markt.
Die positie werd in 1967 nog versterkt door een van de belangrijkste fusieoperaties binnen de Gentse textielwereld. De nv Filature et Tissage Union Cotonnière fuseerde met de nv Etablissements Fernand Hanus en de nv Loutex tot de nv UCO en verenigde aldus alle grote textielfabrieken en het hele textielproductieproces. De nv UCO telde nu elf weverijen, vier garenververijen, één afdeling breigoederen, één grootveredeling voor weefsel, twee confectie-eenheden voor bedlinnen en één confectie-eenheid voor overhemden. Om de concurrentiepositie te verstevigen richtte UCO een aantal nieuwe afdelingen op, zoals de Dienst Onderzoek en Ontwikkeling die o.m. leidde tot de verwezenlijking van het UCO Westpoint procedé om lichte jeansstoffen te verven, terwijl ook nieuwe weefsels geproduceerd werden.
Sluitingen
Vanaf begin jaren 1970 verviel de textielsector van de ene crisis in de andere, o.m. door de oliecrisis en concurrentie uit de lageloonlanden. UCO zag zich genoodzaakt een aantal spinnerijen te sluiten. Ondanks steun van de overheid en de verkoop van aandelen in de jaren 1980 hield de crisis aan, met een geleidelijke voortzetting van de sluiting van fabrieken en afdelingen. In 2009 sloot de laatste Gentse fabriek, de Cotonnière Emile Braun, de deuren, en in 2010 de laatste Belgische UCO-fabriek in Brugge.