Omstreeks 1890 voerden Canadese migranten en studenten een nieuw product uit naar Europa, het hockey-polo wat later uitgroeide tot ijshockey. Via Londen deinde deze sport uit naar Frankrijk, Duitsland en België. De eerste Belgische ijshockeyclub werd in 1903 te Brussel gesticht door Victor Boin met de veelzeggende naam "La Fédération des Patineurs de Belgique" (FPB). Boin was een veelzijdige sportman die aan drie Olympische zomerspelen deelnam (zwemmen, waterpolo en schermen). De bestuursleden van de pas opgerichte club waren tussen de 18 en 24 jaar oud en zelf actief in de schaatswereld. Tijdens het eerste interland met de Franse ploeg behaalde België de overwinning. Enkele dagen erna werd een tweede Brusselse club in het leven geroepen: de “Cercle des Patineurs de Bruxelles” (CPB). In 1907 traden de ploegen toe tot de afdeling voetsporten van “L’Union Belge des Sociétés des Sports Athlétiques” (UBSSA). Begin februari 1908 ontstond er een derde ijshockeyclub, de “Brussels Hockey Club”. In datzelfde jaar werd werk gemaakt van de oprichting van een internationale ijshockeyfederatie. België was één van de vijf oprichtende leden.
In 1912 en 1913 openden twee nieuwe ijsbanen, één te Luik en één te Antwerpen. De “Liège Ice Hockey Club” zag het levenslicht. Het hoogtepunt van 1913, en achteraf gezien van het Belgische ijshockey, waren de Europese Kampioenschappen van München waar België een gouden medaille behaalde. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de Belgische ijspistes Pôle Nord en Saint Saveur gesloten.
Na de oorlog werd de "Ligue Internationale de Hockey sur Glace" (LIGH) uitgenodigd om deel te nemen aan de Olympische Spelen van Antwerpen in 1920. Stilaan eiste ook Antwerpen zijn deel van de ijshockeyhoek op. Vanaf 1922 staken naast de "Cercle des Patineurs Anversoises" (CPA) ook andere clubs zoals "Mercurius" en "Le Puck" de kop op. Het jaar 1927 wordt in de Belgische ijshockeyboeken als het laatste groot jaar vermeld. De Zwarte Duivels, speelden de pannen van het dak tijdens de Europese Kampioenschappen van 1927. In de zomer van 1928 ging de enige ijsbaan van België, het ijspaleis te Antwerpen, in de vlammen op.
Midden de jaren 1930 was er een revival van het ijshockey dankzij gewezen Belgisch zwemkampioen Martial Van Schelle. Hij opende de ijsbaan La Glacière, naast de Brusselse ijsfabriek. Daarna openden opnieuw het Saint Saveur- en Pôle Nordcomplex.
Op 1 oktober 1933 zwaaiden ook de deuren open van het Antwerpse Sportpaleis. Dankzij Martial werd het middenplein omgetoverd in een ijspiste. In aanwezigheid van 6000 personen werd het Merksemse paleis tijdens Allerheiligen 1938 ingeschaatst. Tienduizenden enthousiastelingen genoten van de wedstrijden met beroemde kunstschaatsters. Op 29 januari 1939 speelde de Antwerpse eliteploeg Brabo voor 21000 toeschouwers tegen de Canadese Wereldkampioenen.
Veel nieuwe clubs rezen uit de grond, waaronder de Vereniging voor Kunstschaatsen Antwerpen (VKA) met voetbalster Rik Coppens als actief lid. Hij was een bekende ijshockeyspeler, die later vooral bekend werd als voetballer bij Beerschot. In interviews vertelde hij vaak: “het afschermen van de bal heb ik geleerd op de ijspiste van het Sportpaleis”.
Na de Tweede Wereldoorlog bleef weinig over van de ijshockeysport. Momenteel zijn er in België 15 clubs actief met 2000 leden. Voor de grotere competities wordt er samen met Nederland gespeeld.
Jan Casteels consulteerde voor zijn werk "90 jaar ijshockey in België" meer dan 100 personen. Hij kaartte daarbij de verdwijning van ijshockeyarchieven aan. Diverse jaren was hij bestuurslid van Olympia Heist op den Berg en lid van de jeugdcommissie van de KBIJF.
Zijn collectie over Belgisch ijshockey werd geregistreerd in Archiefbank Vlaanderen.
Bron:
Steekkaart in Archiefbank: Collectie over Belgisch ijshockey. 1894-heden.